Wij waren een arbeidersgezin en woonden in Farmsum tussen de arbeiders en enkele ondernemers: Hunfeld scheepsmotoren, R.J. de Vries scheepsbenodigdheden en Wessels grofsmederij. De arbeiders spraken met elkaar maar niet met de ondernemers, alleen zakelijk. Zij waren anders.
Wij stonden net als bijna iedereen in die tijd ingeschreven bij een kerk. De Nederlands Hervormde kerk. Toen iemand van de kerk ons begin jaren zestig bezocht en vroeg om een bijdrage – ik meende tien gulden per jaar – hebben mijn ouders het gezin uitgeschreven en werden wij niet kerkelijk. Zij die wel naar de kerk gingen noemden wij spottend “Coxianen”.
Wij waren kerkloze arbeiders en zij de bazen die wekelijks de kerk bezochten, zo leerde ik van mijn ouders. Het moet een schok zijn geweest toen hun enige zoon verkering kreeg met een meisje van een gereformeerde baas. “Hoe heet ze?, IL.?, dat wordt niks!”, zo sprak mijn vader met zijn arbeidershart. De verkering hield stand en ik kwam regelmatig bij hun over de vloer. De gereformeerde baas en zijn gezin vielen best mee en ik moest al snel mijn vooroordelen bijstellen. Eenmaal binnen bij het “zij” kamp leerde ik dat zij óók vrijwel alleen omgang hadden met gelijkgestemden, net als de arbeiders. Ik hoorde bijvoorbeeld wel eens de afkorting “OSM”, Ons Soort Mensen.